Genesis 2

De hof van Eden

25 verzen
  • Genesis 2 is het tweede hoofdstuk van het boek Genesis in de Bijbel en vertelt het verhaal van de schepping van man en vrouw, evenals de gedetailleerde beschrijving van de Hof van Eden. Het hoofdstuk begint met een samenvatting van de schepping van hemel, aarde en alles erop. Vervolgens richt het zich op de schepping van de mens. Het beschrijft hoe God de mens schiep uit het stof van de aarde en de levensadem in zijn neusgaten blies, waardoor hij een levend wezen werd. Vervolgens wordt de schepping van de Hof van Eden gepresenteerd, een plaats vol leven en schoonheid die God voor de mens heeft geschapen. In het midden van de tuin plantte God twee bomen: de boom des levens en de boom van de kennis van goed en kwaad. God beval de mens dat hij de vrucht van elke boom in de tuin mocht eten, behalve de boom van de kennis van goed en kwaad, en waarschuwde hem dat hij zou sterven op de dag dat hij ervan at. Nadat God de tuin had aangelegd, besloot God dat het niet goed was voor de man om alleen te zijn, dus schiep hij de vrouw uit de rib van de man. De man noemde de vrouw Eva en ze woonden allebei samen in de Hof van Eden, genietend van gemeenschap met God en de prachtige omgeving die hen omringde. Concluderend geeft Genesis 2 een gedetailleerde beschrijving van de schepping van de mens, de Hof van Eden en de relatie tussen God, man en vrouw. Het benadrukt ook het belang van gehoorzaamheid en de menselijke verantwoordelijkheid om voor Gods schepping te zorgen en deze te beschermen.
  • Genesis 2:1
    De hof van Eden
  • Zie op een pagina
  • Genesis
  • Genesis 3
  • Photo by Simon Berger on Unsplash
  • Copyright © 2024 Biblia360.com ®

Genesis 2:1

De hof van Eden

Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir.

Genesis 2:2

Als nu God op de zevende dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.

Genesis 2:3

En God heeft den zevende dag gezegend, en die geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken.

Genesis 2:4

Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte.

Genesis 2:5

En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.

Genesis 2:6

Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den ganse aardbodem.

Genesis 2:7

En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.

Genesis 2:8

Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, die Hij geformeerd had.

Genesis 2:9

En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads.

Genesis 2:10

En een rivier was voortgaande uit Eden, om deze hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden.

Genesis 2:11

De naam der eerste rivier is Pison; deze is het, die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud is.

Genesis 2:12

En het goud van dit land is goed; daar is ook bedolah, en de steen sardonix.

Genesis 2:13

En de naam der tweede rivier is Gihon; deze is het, die het ganse land Cusch omloopt.

Genesis 2:14

En de naam der derde rivier is Hiddekel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier is Frath.

Genesis 2:15

Zo nam de HEERE God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren.

Genesis 2:16

En de HEERE God gebood den mens, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten;

Genesis 2:17

Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.

Genesis 2:18

Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij.

Genesis 2:19

Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn.

Genesis 2:20

Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en van het gevogelte des hemels, en van al het gedierte des velds; maar voor de mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware.

Genesis 2:21

Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en sloot derzelver plaats toe met vlees.

Genesis 2:22

En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam.

Genesis 2:23

Toen zeide Adam: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is.

Genesis 2:24

Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn.

Genesis 2:25

En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet.

Genesis 3