Genesis 7

De zondvloed

24 verzen
  • Hoofdstuk 7 van het boek Genesis vertelt over de universele vloed, een catastrofe waarin God besluit de aarde te vernietigen met een grote vloed vanwege de slechtheid van de mensheid. In dit hoofdstuk instrueert God Noach, een rechtvaardig man, om een ark te bouwen en zich voor te bereiden op de zondvloed, samen met zijn familie en een paar van elke diersoort op aarde. Noach volgt Gods instructies en bouwt een gigantische ark, die groot genoeg is om zijn gezin en alle aardse wezens te huisvesten. Als alles klaar is, begint het te regenen en de vloedwateren bedekken de hele aarde. De ark drijft midden op het water en Noah en zijn familie zorgen voor de dieren gedurende de 40 dagen en 40 nachten dat de vloed duurt. Na die tijd begint het water zich terug te trekken en landt de ark uiteindelijk op de top van de berg Ararat. Noach zendt een raaf en een duif uit om te zien of er tekenen zijn dat het water voldoende gezakt is om uit de ark te stromen. De duif keert verschillende keren terug, maar komt uiteindelijk terug met een olijftak in zijn snavel, wat aangeeft dat de grond droog is. Noach en zijn gezin verlaten de ark, brengen een offer aan God, en God sluit een pact met Noach om de aarde niet opnieuw met een overstroming te vernietigen. Dit hoofdstuk is belangrijk in de joods-christelijke traditie omdat het wordt beschouwd als een demonstratie van Gods macht en gerechtigheid. Het is ook een voorbeeld van het belang van gehoorzaamheid en geloof, aangezien Noach Gods instructies opvolgde, ook al leken ze absurd, en hij werd beloond voor zijn trouw.
  • Genesis 7:1
    De zondvloed
  • Zie op een pagina
  • Genesis
  • Genesis 8
  • Photo by Ameen Fahmy on Unsplash
  • Copyright © 2024 Biblia360.com ®

Genesis 7:1

De zondvloed

Daarna zeide de HEERE tot Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht.

Genesis 7:2

Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee, dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje.

Genesis 7:3

Ook van het gevogelte des hemels zeven en zeven, het mannetje en het wijfje, om zaad levend te houden op de ganse aarde.

Genesis 7:4

Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen, en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb.

Genesis 7:5

En Noach deed, naar al wat de HEERE hem geboden had.

Genesis 7:6

Noach nu was zeshonderd jaren oud, als de vloed der wateren op de aarde was.

Genesis 7:7

Zo ging Noach, en zijn zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren des vloeds.

Genesis 7:8

Van het reine vee, en van het vee, dat niet rein was, en van het gevogelte, en al wat op den aardbodem kruipt,

Genesis 7:9

Kwamen er twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en het wijfje, gelijk als God Noach geboden had.

Genesis 7:10

En het geschiedde na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de aarde waren.

Genesis 7:11

In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op dezen zelfden dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opengebroken, en de sluizen des hemels geopend.

Genesis 7:12

En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten.

Genesis 7:13

Even op dienzelfden dag ging Noach, en Sem, en Cham, en Jafeth, Noachs zonen, desgelijks ook Noachs huisvrouw, en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark;

Genesis 7:14

Zij, en al het gedierte naar zijn aard, en al het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogeltjes van allerlei vleugel.

Genesis 7:15

En van alle vlees, waarin een geest des levens was, kwamen er twee en twee tot Noach in de ark.

Genesis 7:16

En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vlees, gelijk als hem God bevolen had. En de HEERE sloot achter hem toe.

Genesis 7:17

En die vloed was veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde.

Genesis 7:18

En de wateren namen de overhand, en vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op de wateren.

Genesis 7:19

En de wateren namen gans zeer de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen, die onder den ganse hemel zijn, bedekt werden.

Genesis 7:20

Vijftien ellen omhoog namen de wateren de overhand, en de bergen werden bedekt.

Genesis 7:21

En alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte, en van het vee, en van het wild gedierte, en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens.

Genesis 7:22

Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven.

Genesis 7:23

Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was.

Genesis 7:24

En de wateren hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig dagen.

Genesis 8