Zacharia 2

God kiest Jeruzalem als woonplaats

13 verzen

Zacharia 2:1

God kiest Jeruzalem als woonplaats

Wederom hief ik mijn ogen op, en ik zag; en ziet, er was een man, en in zijn hand was een meetsnoer.

Zacharia 2:2

En ik zeide: Waar gaat gij henen? En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte, en hoe groot haar lengte wezen zal.

Zacharia 2:3

En ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere Engel ging uit, hem tegemoet.

Zacharia 2:4

En hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden, vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal.

Zacharia 2:5

En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar.

Zacharia 2:6

Hui, hui, vliedt toch uit het Noorderland, spreekt de HEERE; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE.

Zacharia 2:7

Hui, Sion! ontkomt gij, die woont bij de dochter van Babel!

Zacharia 2:8

Want zo zegt de HEERE der heirscharen: Naar de heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen, die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.

Zacharia 2:9

Want ziet, Ik zal Mijn hand over henlieden bewegen, en zij zullen hunnen knechten een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de HEERE der heirscharen mij gezonden heeft.

Zacharia 2:10

Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE.

Zacharia 2:11

En vele heidenen zullen te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft.

Zacharia 2:12

Dan zal de HEERE Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.

Zacharia 2:13

Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des HEEREN! want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning.

Zacharia 3